In my last post I wrote the texts of my painting for ‘one time only’. But it was such a big succes, I decided to do this more often.
I told you earlier that sometimes I don’t know where a painting takes me. That was the case with this painting. I had to wait several weeks for the painting to “speak” to me.

I dreamed of a sort of mangrove. I didn’t know what had triggered this dream, until I stumbled upon an old book: ‘Life of Pi’ by Yann Martel.
In 2008 I went on a trip to Canada and quickly grabbed a book in the bookstore before the plane took off. It was one of the most amazing books I ever read.
I will tell you what part of the book (unconsciously) inspired me to make this painting.
I’m writing this text in the air:
There were many skies. The sky was invaded by great white clouds, flat on the bottom but round and billowy on top. The sky was completely cloudless, of a blue shattering to the senses. The sky was a heavy, suffocating blanket of grey cloud, but without promise of rain. The sky was thinly overcast. The sky was dappled with small, white, fleecy clouds. The sky was streaked with high, thin clouds that looked like a cotton ball stretched apart.
The sky was a featureless milky haze. The sky was a density of dark and blustery rain clouds that passed by without delivering rain. The sky was painted with a small number of flat clouds that looked like sandbars. The sky was a mere block to allow a visual effect on the horizon: sunlight flooding the ocean, the vertical edges between light and shadow perfectly distinct. The sky was a distant black curtain of falling rain. The sky was many clouds at many levels, some thick and opaque, others looking like smoke. The sky was black and spitting rain on my smiling face. The sky was nothing but falling water, a ceaseless deluge that wrinkled and bloated my skin and froze me stiff.
(from chapter 78 of “Life of Pi”, by Yann Martel)
I’m writing this text in the water:
I made an exceptional botanical discovery. But there will be many who disbelieve the following episode. Still, I give it to you now because it’s part of the story and it happened to me.
I was on my side. It was an hour or two past noon on a day of quite sunshine and gentle breeze. I had slept a short while, a diluted sleep that had brought no rest and no dreams. I turned over to my other side, expending as little energy as possible in doing so. I opened my eyes.
In the near distance I saw trees. I did not react. I was certain it was an illusion that a few blinks would make disappear.
The trees remained. In fact, they grew to be a forest. They were part of a low-lying island. I pushed myself up. I continued to disbelieve my eyes. But it was a thrill to be deluded in such a high-quality way. The trees were beautiful. They were like none I had ever seen before. They had a pale bark, and equally distributed branches that carried an amazing profusion of leaves. These leaves were brilliantly green, a green so bright and emerald that, next to it, vegetation during the monsoons was drab olive.
I blinked deliberately, expecting my eyelids to act like lumberjacks. But the trees would not fall.I looked down. I was both satisfied and disappointed with what I saw. The island had no soil. Not that the trees stood in water. Rather, they stood in what appeared to be a dense mass of vegetation, as sparkling green as the leaves. Who had ever heard of land with no soil? With trees growing out of pure vegetation? I felt satisfaction because such a geology confirmed that I was right, that this island was a chimera, a play of the mind. By the same token I felt disappointment because an island, any island, however strange, would have been very good to come upon.
Since the trees continued to stand, I continued to look. To take in green, after so much blue, was like music to my eyes. Green is a lovely colour. It is the colour of Islam. It is my favourite colour.
The current gently pushed the lifeboat closer to the illusion. Its shore could not be called a beach, there being neither sans nor pebbles, and there was no pounding of surf either, since the waves that fell upon the island simply vanished into its porosity.
After some minutes I crept up to the side of the boat. “Look for green,” said the survival manual. Well, this was green. In fact, it was chlorophyll heaven. A green to outshine food colouring and flashing neon lights. A green to get drunk on. […] The island was within reach of a foot. […] My foot entered the sea. It was pleasingly cool. The island lay just a little further down, shimmering in the water […] My foot sank into clear water and met the rubbery resistance of something flexible but solid. […]
Finally, it was my nose that was the judge of land. It came to my olfactory sense, full and fresh, overwhelming: the smell of vegetation. I gasped. After months of nothing but salt-water-bleached smells, this reek of vegetable organic matter was intoxicating. It was then that I believed, and the only thing that sank was my mind; my tought process became disjointed. Mu leg began to shake.
[…] The combined shock of solid land and cool water gave me the strength to pull myself forward onto the island. I babbled incoherent thanks to God and collapsed.But I could not stay still. I was too excited. I attempted to get to my feet. Blood rushed away from my head. The ground shook violently. A dizzying blindness overcame me. I thought I would faint. […] The smell of vegetation was extraordinarily strong. As for the greenness, it was so fresh and soothing that strength hand comfort seemed to be physically pouring into my system through my eyes.

[…]
(from chapter 92 of ” Life of Pi”, by Yann Martel)
I hope you enjoyed this adventure as much as I did
We have come to the end now.
The painting is ready to be sold. Click here to visit the shop. All texts in the painting are written in Dutch, not in English.
Follow me on intagram: @EliseEekhoutArt
In mijn vorige post schreeft ik de teksten van het schilderij ‘voor deze ene keer’ op. Maar dit bleek zo’n groot succes dat ik heb besloten dit vaker te doen.
Eerder vertelde ik je al dat ik soms niet weet waar een schilderij me brengt. Dat was bij dit schilderij het geval. Ik moest een aantal weken wachten tot het schilderij tegen me ‘sprak’.
Ik droomde van een soort mangrove. Ik wist niet wat deze droom had veroorzaakt, totdat ik een oud boek tegenkwam: ‘Het leven van Pi’ van Yann Martel.
In 2008 ging ik op reis naar Canada en pakte snel een boek in de boekwinkel voordat het vliegtuig vertrok. Het was een van de meest verbazingwekkende boeken die ik ooit heb gelezen.
Ik zal je vertellen welk deel van het boek mij (onbewust) inspireerde om dit schilderij te maken.
Deze tekst schrijf ik in de lucht:
Er waren allerlei soorten luchten. De lucht werd bestormd door prachtige witte wolken, plat aan de onderkant en rond en bollend aan de bovenkant. De lucht was volkomen onbewolkt, van een blauw dat een aanslag was op je zintuigen. De lucht was een zware, verstikkende deken van grijze wolken, maar zonder voorbode van regen. De lucht was lichtbewolkt. De lucht was bespikkeld met witte schapenwolkjes. De lucht was doorstreept met dunne wolkenslierten, die op uitgerekte wattenbolletjes leken.
De lucht was een egale troebele nevel. De lucht was her en der beschilderd met vlakke wolken, die iets weg hadden van zandbanken. De lucht was soms niets dan de achtergrond voor een visueel effect van de horizon: zonlicht werd over zee uitgestort en veroorzaakte scherpe overgangen tussen licht en donker. De lucht was vele wolken op veel hoogten; sommige waren dik en doorzichtig, andere liken wel rook. De lucht was zwart en er vielen regendruppels uit op mijn lachende gezicht. De lucht was louter vallend water, een eindeloze stortvloed waar mijn huid dik en rimpelig van werd en ik stijf van de kou.
(uit hoofdstuk 78 uit ‘Het leven van Pi’, van Yann Martel)

Deze tekst schrijf ik in het water:
Ik deed een opzienbarende botanische ontdekking. Veel lezers zullen de volgende episode moeilijk kunnen geloven. Toch wil ik u het voorval niet onthouden, omdat het deel uitmaakt van het verhaal en mij is overkomen.
Ik lag op mijn zij. Het was een uur of twee in de middag en het was een rustige zonnige dag met een zacht briesje. Ik had even geslapen, een droomloos waterig dutje waarvan ik niet was uitgerust. Ik draaide me op mijn andere zij, een handeling waaraan ik zo min mogelijk energie probeerde te verspillen. Ik deed mijn ogen open.
Een eindje verderop zag ik bomen. Ik reageerde niet. Ik wist zeker dat het een zinsbegoocheling was die na een paar keer knipperen gewoon weer zou verdwijnen.
Maar de bomen gingen niet weg. Sterker nog, ze groeiden uit tot een heus bos. Ze maakten deel uit van een eiland, dat vlak boven de waterspiegel lag. Ik kwam moeizaam overeind. Ik geloofde nog steeds mijn ogen niet. Maar het was geweldig om op zo’n kwalitatief hoogstaande manier te worden bedrogen. Het waren prachtige bomen. Zulke mooie bomen had ik nog nooit gezien. Ze hadden een lichte schors en evenwichtig verdeelde takken die een verbluffende bladerpracht torsten. De bladeren waren fonkelend groen, zo fel smaragdgroen dat de vegetatie tijdens de moesson en grauw bij afstak.
Welbewust knipperde ik een paar keer met mijn ogen, in de veronderstelling dat mijn oogleden als houthakkers zouden fungeren. Maar de bomen vielen niet om.
Ik keek omlaag. Met een mengeling van voldoening en teleurstelling zag ik dat het eiland geen grond had. Niet dat de bomen in het water stonden. Ze stonden eerder in wat leek op een dichtbegroeid plantendek, even glanzend groen als de bladeren. Wie had er nou ooit gehoord van een land zonder bodem? Waar de bomen uit louter vegetatie oprezen? Het schonk me voldoening dat deze bodemgesteldheid mijn gelijk bevestigde: dit eiland was een hersenschim, een zinsbegoocheling. Tegelijkertijd was ik teleurgesteld omdat ik graag op een eiland terecht was gekomen, hoe vreemd dat eiland ook was.
Omdat de bomen gewoon bleven staan, bleef ik kijken. Na al dat blauw was zoveel groen een weldaad voor mijn ogen. Groen is een prachtige kleur. Het is de kleur van de islam. Het is mijn lievelingskleur.
De stroming voerde de reddingssloep langzaam naar het visioen toe. Het eiland had geen echt strand, in die zin dat er geen zand of kiezels lagen. Bovendien was er geen branding, de golven die het land bereikten losten domweg op in de poreusheid.
[…] Ik raakte gewend aan het waanbeeld. Om te zorgen dat het niet wegging hiel dik me zo stil mogelijk; toen de sloep tegen het eiland botste, bewoog ik me niet maar mijmerde rustig verder. De materie waaruit het eiland bestond leek op een verknoopt, strak gesponnen weefsel van buisvormig zeewier, met een doorsnee van ruim twee vingers dik. Wat een bizar eiland, dacht ik.
Na een paar minuten kroop ik naar de rand van de sloep. ‘Kijk uit naar groen’ zei de overlevingshandleiding. Nou, dit was groen. Sterker nog, het was een waar chlorofylparadijs. Een groen waarnaast snoepkleurstoffen en flikkerend neonlicht verbleekten. Een groen om dronken van de worden. […] Het eiland was binnen voetbereik.
[…] Mijn voet raakte de zee. Die was aangenaam koel. Het eiland lag iets verderop te schitteren in het water. […] Mijn voet gleed in helder water en raakte de rubberachtige weerstand van iets stevigs en verends. […]
Uiteindelijk was het mijn neus die een oordeel gaf. Mijn reuk werd overspoeld, overdonderd door de rijke, frisse geur van planten. Mijn adem stokte. Na maanden van uitsluitend zoutwatergeloogde geuren was deze lucht van plantaardige organismen bedwelmend. Pas toen geloofde ik het, en het enige wat wegzakte was mijn verstand: ik kon niet meer logisch nadenken. Mijn benen begonnen te zwabberen.
[…] De tweeledige schok van vast land en koel water gaf me de kracht om naar het eiland te waden. Ik stamelde onbegrijpelijke dankwoorden aan God en zeeg neer. Maar ik kon niet stil blijven zitten. De opwinding was te groot. Ik probeerde overeind te komen. Het bloed stroomde weg uit mijn hoofd. De grond trilde hevig. Ik werd bevangen door een verblindende duizeligheid.
[…] De plantengeur was buitengewoon sterk. En het groen, dat was zo fris en kalmerend dat het leek of ik door mijn ogen kracht en troost opzoog.
[…] Ik weet dat ik nooit meer zo’n grote vreugde zal smaken als toen ik het licht-en-schaduwspel van de bomen bereikte en het droge, knisperende geluid hoorde van de wind die door de bladeren ruiste. […] Een boom is een grote weldaad voor je ogen als je zo lang op zee hebt verkeerd. Ik zong de lof van de boom, van zijn sterke, kalme zuiverheid, van zijn trage schoonheid. O, kon ik maar zo zijn, met mijn wortels in de grond en mijn handen hoog in de lucht ter ere van God! weende ik.
[…] De boom groeide inderdaad gewoon uit de algen, zoals ik vanaf de reddingssloep had gezien. Nergens een spoortje aarde te bekennen. Of de grond lag dieper, of deze boomsoort was een opmerkelijk staaltje van commensaal of parasiet. De stam had ongeveer de omvang van een mannenborst. De schors was grijsgroen, dun en glad, en zo zacht dat ik er met mijn nagel krasjes in kon maken. De hartvormige bladeren waren groot en breed en liepen uit in een punt. De kruin van de boom was net zo prachtig rond als die van een mangoboom, maar het was alleen geen mangoboom. Ik vond hem wel wat naar een lotusboom ruiken, maar het was ook geen lotusboom. Noch een mangrove. Noch een andere boom die ik kende. Het enige wat ik weet is dat het een prachtige, groene boom was met weelderige bladeren.
[…]
(uit hoofdstuk 92 uit ‘Het leven van Pi’ van Yann Martel)
Ik hoop dat je net zo genoten hebt van dit avontuur als ik
We zijn nu aan het einde gekomen.
Het schilderij is klaar om verkocht te worden. Klik hier om naar de shop te gaan. Alle teksten in het schilderij zijn in het Nederlands geschreven.
Volg me op instagram: @EliseEekhoutArt

Hits: 296
One comment for “Blog: “Visualizing dreams””
Anuy
The way you do the tekst in the painting really adds tot that dream-like narration of the story!